Wanneer je schrijft over de filosofie dan kan Plato daarbij niet ontbreken. De Engelse filosoof Whitehead kenschetste de Westerse filosofie zelfs als “een aantal voetnoten bij het werk van Plato”. Een zekere waarheid schuilt hier wel in. Zo ligt de Ideeenleer van Plato ten grondslag aan de hoofdstroming van het “idealisme” in de filosofie.
Plato kwam uit een vooraanstaande Atheense familie, die grote politieke invloed had. Plato stichtte de Atheense Academie, de eerste hogeschool in Europa, die heeft bestaan tot deze in 529 na Christus door een Romeinse keizer werd verboden. Aan deze Academie studeerde ook Aristoteles, de derde befaamde Griekse filosoof en leerling van Plato.
Socrates, Plato en Aristoteles kunnen dan ook niet los van elkaar gezien worden. Plato heeft naar wordt aangenomen in zijn geschriften veel weergegeven van de opvattingen van Socrates, die hij als twintigjarige voor het eerst ontmoette. Socrates zette zelf niets op papier, omdat hij het gesproken woord superieur vond. Socrates vergeleek het geschreven woord met mensen op een schilderij: je kunt er naar kijken, maar als je ermee probeert te spreken, zeggen ze niets terug. Alleen een levend gesprek tussen mensen maakt volgens hem het overslaan van de filosofische vonk mogelijk.
Wellicht mede vanwege die opvatting van Socrates heeft Plato als een van de eerste Griekse filosofen zijn werk in de vorm van dialogen geschreven. Zo kwam het geschreven woord in de buurt van de debatten die Socrates placht aan te gaan met omstanders. Nadeel is, dat je daardoor niet direct verneemt wat Plato’s eigen opvatting is, omdat er sprake is van dialectische discussie waarin tegengestelde standpunten aan de orde komen. Voor Socrates is de waarde van het filosofisch dispuut echter vóór alles, dat er net zo lang wordt doorgevraagd tot de overtuiging van de gesprekspartner aan het wankelen gebracht wordt en die niet langer zeker weet wat hij dacht dat zeker was. Dit doet denken aan de koan’s uit het Zen-boeddhisme. Doel is dat je kritisch en onderzoekend naar de wereld om je heen gaat kijken en er over nadenkt zonder vooringenomen te zijn. Niet alleen over de fysieke werkelijkheid maar ook over de niet tastbare begrippen (ideeën) als ‘deugd’, ‘liefde’ en ‘rechtvaardigheid’.
Plato bediende zich van methoden, die onderdeel zijn van de argumentatieleer en de logica. Een belangrijke methode is die van de dialectiek, een gesprekstechniek, die uit een vraag- en antwoordspel bestaat. Daarbij maakt Plato gebruik van (bewust) opgeroepen tegenstellingen om de begrippen die het onderwerp van bespreking zijn nader af te bakenen. Bij Plato wordt de dialectische methode verheven tot een kunst, waarbij de dialogen zo zijn opgebouwd, dat hiermee een achterliggende structurele gedachte wordt uiteengezet. Daarin verschilt de dialectiek zoals Plato die gebruikt van die van de sofisten, een door Socrates en Plato verguisde groep debaters die niet op zoek waren naar abstracte waarheden maar die slechts wilden opleiden tot vocale behendigheid met geen ander doel om de tegenstander omver te praten. Een soort verbale worstelwedstrijd, bedoeld om de jeugd te scherpen en op te leiden voor politieke ambten. Socrates en Plato wilden echter door hun dialectiek komen tot de afgrenzing van leerstukken en begrippen, om tot een hoger inzicht en kennisniveau te komen.
Plato bestrijdt de sofisten niet alleen omdat zij niet zoeken naar diepere waarheid, maar ook vanwege hun relativisme. Socrates en Plato zijn ervan overtuigd, dat er het individu overstijgende (ethische) waarden bestaan. Daartegenover propageerde een sofist als Protagoras met zijn bekende uitspraak De mens is de maat van alle dingen een meer subjectief waarheidsbegrip.
Plato verdiepte zich ook in drogredenen, een ander door de sofisten ingezet middel, bedoeld om de gesprekspartner op het verkeerde been te zetten. Plato legde deze drogredeneringen juist bloot om het rookgordijn weg te nemen, waarmee zij het inzicht in het ware en juiste verhullen. Volgens Aristoteles onderscheidt de dialectiek zich hierin van de retoriek, die juist gericht is op het overtuigen en niet op het zoeken naar waarheid.De oudst bekende tekst over het onderwerp drogreden is Plato’s dialoog Euthydemus. In het werk De sophisticis elenchis van Aristoteles worden deze drogredenen benoemd en verder ontleed.
Plato’s werk omvat een periode van ongeveer 50 jaar. Plato’s oeuvre vertoont een verbluffende diversiteit aan onderwerpen, gepaard gaand met een even grote diversiteit aan stijl, methode, sfeer en toon. Er worden drie perioden onderkend.
In zijn vroege werken geeft Plato vooral de dialogen van Socrates weer, meestal over ethische onderwerpen. Socrates gaat in deze dialogen op zoek naar definities van bepaalde algemene begrippen. Telkens brengt Socrates zijn gesprekspartners in verlegenheid, omdat ze geen consistente antwoorden op zijn vragen kunnen geven. De definities die gegeven wordt op zijn vragen naar het wezen van een begrip als ‘Moed’ of ‘Vriendschap’ blijken steeds weerlegd te worden door Socrates vraagtechniek.
De werken uit de tweede levensperiode hebben de meeste bekendheid gekregen, omdat in deze periode Plato’s beroemde metafysische opvattingen gestalte krijgen. Zijn overtuiging dat er vaste ethische waarden bestaan, krijgt gestalte in de aanname dat er ‘Ideeën’ (of ‘Vormen’) bestaan. Dit zijn onzichtbare, tijdloze, perfecte voorbeelden, waarvan de verschijning in de wereld om ons heen slechts zwakke afspiegelingen zijn. Deze ethische Ideeën zijn absolute standaarden, geldig voor alle mensen. Plato licht dit toe met het beeld van een grot, waarin om een bocht de absolute Idee (of Vorm) zich aan het oog ontrekt, en door het licht van een vlam zien we de schaduw van het Idee geprojecteerd in de ruimte waarin wij ons bevinden. Wat we zien is dus slechts de projectie van de abstracte Idee, die wij alleen op “metafysische” wijze met de kracht van ons denken kunnen (proberen te) kennen.
Volgens Plato is de mens in staat deze Ideeën te kennen, waarbij sommigen hierin vaardiger zijn dan anderen. Zo zijn echte filosofen ook in staat de Idee ‘Rechtvaardigheid’ te kennen, en dat is de enige methode om tot een rechtvaardige samenleving te komen. In de ideale Staat zijn filosofen aan de macht, want zij weten wat Rechtvaardigheid is, en kunnen deze dus het best realiseren in de wereld om ons heen.
In de Staat, een dialoog die begint met het zoeken naar de definitie van ‘rechtvaardigheid’, wordt de ‘ideale’ staat beschreven. De selecte groep heersers/filosofen krijgt een zeer gedegen training. Verder zijn er wachters, ‘soldaten’ die de veiligheid moeten garanderen, en de rest van het volk. Een driedeling waarmee het optimum wordt bereikt doordat ieder (onder)deel zijn plaats kent (en behoudt), en ieder het zijne doet: het principe van Plato’s opvatting van rechtvaardigheid. Vermoedelijk is Plato bij dit werk geïnspireerd door de (onrechtvaardige) terdoodveroordeling van Socrates. Deze Platoonse zienswijze heeft ook een zeker ondemocratisch gehalte: doordat sommigen beter inzicht in de pure Ideeën hebben, staan zij boven het volk en moeten zij zorgen voor een rechtvaardig staatsbestel.
Naast deze statische indeling (de waarneembare wereld om ons heen, en een onzichtbare wereld van Ideeën, en onze ziel die een tussenpositie inneemt) beschrijft Plato in zijn werken Symposium en Phaedrus de dynamische component, eros geheten, een energie (of drift) die ons voortdrijft en ons kan opstuwen in de richting van de Ideeën. Maar deze eros kan ook ‘slecht’ worden aangewend, en ons doen verlangen naar en hechten aan de zinnelijke wereld om ons heen.
Plato’s werk uit zijn latere periode is minder literair en idealistisch en meer strikt filosofisch, en tendeert meer naar gewone tekst. Zijn ‘metafysica’ lijkt nu een minder prominente rol te spelen. Zo draait het werk Theaetetus rond de vraag: Wat is kennis?, zonder dat de Ideeënleer bij de beantwoording betrokken wordt. Is kennis hetzelfde als waarneming? Of is kennis hetzelfde als waarneming in combinatie met een soort verantwoording?
Het werk Staatsman bevat algemene methodologische beschouwingen, maar handelt deels ook over ‘politiek’ (staatsvormen), een onderwerp dat Plato in zijn grootste en laatste werk Wetten (Nomoi) uitgebreid behandelt. Ook hier lijkt een verdere tendens van minder ‘idealisme’ ten gunste van ‘realisme’, waar te nemen.
De wezenlijke kritische vragen en methodes om tot inzicht te komen, zoals Plato die in navolging van Socrates heeft uitgewerkt, vormen de basis van de hedendaagse Westerse filosofie. Tot op de dag van vandaag strijden idealisten (die geloven in onveranderlijke abstracte normatieve waarden) en relativisten (die betogen dat alles wat wij kennen bepaald wordt door degeen die waarneemt, en afhankelijk is van waarnemer en perspectief) om hun gelijk. Deze filosofische inzichten van Plato zijn zelfs nog actueel in ons hedendaagse politieke denken. Kan het volk bepalen, wat goed is voor het volk? Of moeten sommige meer verlichte geesten dit voor hen doen? [24-09-2011 MdV, met dank aan Wikipedia]