De Deense filosoof Søren Kierkegaard wordt beschouwd als een van de eerste existentialisten. In zijn werk verdiept hij zich in de verhouding tussen het denken (bewustzijn) van de mens en de werkelijkheid. Taal, zo stelt hij, is als product van het denken per definitie een onvolkomen uitdrukking van de werkelijkheid. Volgens Søren Kierkegaard vervreemdt de taal ons van de levende ervaring aangezien ze een abstract gegeven is.
Søren Kierkegaard was geen makkelijk mens. Eenzaam en zwaarmoedig, maar tegelijkertijd een meester van de ironie. Door zijn scherpe relativeringsvermogen ontmaskert hij de banaliteiten waar anderen hun ego aan ophangen, waarbij hij deze blootstelt in een intrigerende mix tussen illusie en realiteit. Volgens Kierkegaard begrijpen wij onszelf in de humor als inter-esse, als een tussenwezen, tussen de mogelijkheid en onmogelijkheid van ons paradoxale bestaan. We moeten het leven ernstig nemen en tegelijkertijd relativeren. Hierin is een zekere parallel te vinden met de Duitse filosoof Brant, die meende dat wijsheid alleen mogelijk was als je bereid was je eigen gebreken en beperkingen te onderkennen.
En dit is geen vrijblijvend lolletje: volgens Kierkegaard zijn grappen “geen dartele wichtjes, maar de zonen van pijn”. [dit blogbericht is geinspireerd op de bijdrage van Bert Herps in de Filosofiekalender 2011, op 1 april]